Vanja Beukelman in gesprek met Willem Boon
Willem Boon heeft jarenlang met zijn breiwolkraam op de Rozenburgse weekmarkt gestaan. Het was hard werken, maar verdiende goed. Willem zat ook in de marktcommissie. Terugkijkend denkt hij dat hij precies de gouden jaren van de markt te pakken had, in de groeigemeente die Rozenburg toen was. Hij begon met een kraam en eindigde met drie winkels en 15 mensen personeel.
“Ik heb 22 jaar op de markt gestaan. Dat zijn achteraf gezien de mooiste en beste jaren van de markt geweest. Je moet even een indruk krijgen over het Rozenburg van vroeger. Dat is tot de jaren ‘50 een rustig agrarisch eiland geweest. Vroeger was het meer landelijk. Daar was een boerderij en daar was een boerderij. Je had overal nederzettingen en twee kleine kernen, Blankenburg en hier rondom de molen. Toen kwam de Botlek, Verolme, de haven. Door de industrialisatie moest er personeel komen en die moesten ergens wonen. Er moesten huizen gebouwd worden voor de nieuwe inwoners die zelfs uit Drenthe en Limburg kwamen.”
“Op 1 december 1965 kwamen we hier wonen. Zo lang ben ik nu Rozenburger.”
Ook Willems familie kwam naar Rozenburg in die tijd.
“Ik ben import Rozenburger, maar heb wel een zekere trots dat onze twee zoons André en Marcel hier geboren zijn. Aan de Oranjelaan, waar we jarenlang gewoond hebben. Zij zijn echte Rozenburgers. Mijn vrouw is hier overleden, 9 jaar geleden. Op haar certificaat van overlijden staat niet Rozenburg maar Rotterdam en dat steekt. Ik ben opgegroeid in Utrecht. Mijn oudste broer was getrouwd en het huis uit. Mijn jongste broer bleef studeren in Utrecht en ik ging in de zomer van 1965 met mijn ouders mee naar Rozenburg voor mijn vaders werk. Ik was 21, werkte bij de ANWB als internationaal chauffeur en kon overal wonen. De werkgever van mijn vader zei: ‘Ga maar naar de gemeente Rozenburg. Zeg dat je van ons afkomt en dan krijg je een woning.’ Mijn vader kon zelfs kiezen. Hij wilde wel uitzicht op de rivier, de Essendaal. De ambtenaar zei dat die flats nog niet klaar waren en dat dat nog een half jaar zou duren. Mijn vader wilde erop wachten. Toen mocht hij zijn flat kiezen van de bouwtekening. Hij koos de derde verdieping met uitzicht over het water. Op 1 december 1965 kwamen we hier wonen. Zo lang ben ik nu Rozenburger.”
“Koos ik voor het autovak of voor de breiwol waar ik totaal geen verstand van had?”
In 1965 maakte Rozenburg een flinke groei door.
“Alles was nieuw en jong. Dit was de lente van het dorp, happy. Ik moest en ik zou automonteur worden. Dus ik was naar de ambachtsschool gegaan. Mijn broers hadden geleerd, maar ik wilde automonteur worden. In militaire dienst was ik ook automonteur geweest. Daarna kon ik gaan werken voor de ANWB. In de zomermaanden, als iedereen overal naartoe ging in Europa hielp ik ze bij pechgevallen weer terug naar Nederland.
Ik kreeg verkering met een meisje uit Amsterdam. Begin 1968 kochten we een huis. Aan het eind van dat jaar zijn we getrouwd. Mijn vrouw zat heel de zomer thuis, terwijl ik door heel Europa reed. Na zes jaar was ik het wel zat. Toen ben ik bij Arkenbout in de Emmastraat gaan werken. Transport en carrosseriebouw. Ik had vrienden die op de markt stonden. Ze vroegen of ik een aanhanger wilde maken voor textiel voor op de markt. En een ander vroeg een aanhanger voor wol, met ramen in het dak.
De vriend met wol gaf me de tip om ook met wol op de markt te gaan staan. Dat is een tweesplitsing gebleken in mijn leven. Het was eind 1972. Ik had een sollicitatie lopen voor het leiden van een autobedrijf in Oostvoorne. Koos ik voor het autovak of voor de breiwol waar ik totaal geen verstand van had?
In eerste instantie had ik er niet zo over nagedacht, maar die vriend liet zijn inkomstenbelasting zien van het jaar daarvoor. Ook ben ik een paar keer mee geweest naar de markt. Een ochtendmarkt en een middagmarkt. Met mooi weer. Een kraam met wol en allemaal vrouwen op je heen, lachen, lekker verkopen. Hij had 1300 gulden omzet per dag, met hele hoge winstmarge en lage kosten. Toen heb ik voor de markt gekozen.”
Het is niet makkelijk om een plekje op de markt te krijgen.
“De markt hier op Rozenburg is in mei 1970 begonnen. Rozenburg groeide hard in die tijd, dus er kwamen veel nieuwe voorzieningen. Scholen, een zwembad. Toen wilde de gemeente ook een weekmarkt. In eerste instantie was het een middagmarkt, vanaf 12 uur. Ik ben een paar maanden meeloper geweest, invallend voor als er een vaste verkoper niet kon. Dat was steeds weer knokken voor een plekje en soms onverrichter zake naar huis. Ik had voordeel dat ik als wolverkoper niet concurreerde met de vaste verkopers. Dan krijg je voorrang. Na een half jaar kwam er voor mij een plekje vrij op de weekmarkt. Dat was tegenover de Picobar. Een oud-politieagent was marktmeester, meneer Ringelestein. Er waren 40 kramen, dus twee bakkers, twee kaasboeren, twee groenteboeren. Elke week was dat het wekelijkse uitje voor de Rozenburgers, toen nog vooral vrouwen. De mannen werkten op de fabrieken en de vrouwen zaten met de kinderen thuis.”
In de jaren ‘70 was er een enorme economische groei, zeker in Rozenburg.
“Werknemers kregen bijna elke maand opslag. Je moet je voorstellen dat er in die jaren nog geen supermarkten waren. De grote winkelcentra in Spijkenisse en Hellevoetsluis moesten nog gebouwd worden. De mensen hadden wat te besteden. Dat deden ze op de markt. Rozenburg was de jongste gemeente van Nederland. Het was een bloeiende tijd. Een dynamische tijd, waarin het geld rolde. Elke week was het op de markt gezellig druk. Het was een hausse van geld uitgeven. Mijn buurman op de markt verkocht nacht- en onderkleding. Hij zei: ‘Ik zie soms vrouwen die enkele weken geleden een nieuw nachthemd kochten en nu alweer.’ Ik heb het geluk gehad, dat er in die tijd veel werd gebreid. Zodoende heb ik de groei meegemaakt. De Rozenburgse markt was een soort spiegel van de maatschappij in een tijd van enorme groei. In de jaren ‘80 werd dat minder. Toen kwamen ook de winkelcentra Zuidplein, Struytse Hoek en Kopspijker. Mensen werden ook mobieler. De gouden jaren voor de markt waren toen voorbij.”
Willem richtte met collega’s de marktcommissie op.
“Af en toe waren er wat zaken die voor verbetering vatbaar waren. Wij kwamen met een groepje op voor de belangen van de kooplui. De gemeente Rozenburg wilde dat we een vergadering gingen beleggen met minimaal 70% opkomst. Er moest een intekenlijst liggen. Dan zouden ze erkennen dat we opkwamen voor de achterban. Zo is de marktcommissie ontstaan. Drie á vier keer per jaar gingen we met de drie bestuursleden vergaderen op het gemeentehuis. Daar is altijd een goede vertrouwensrelatie uit voortgekomen. Problemen werden besproken en achter de schermen opgelost.
Elke twee jaar organiseerden we een reclameactie. Elke week haalden we een tientje op bij de veertig kramen. Met de opbrengst kochten we spullen bij de Makro om te verloten. De lootjes zaten in een ton. Als dan de trekking was, ‘s middags om vier uur, dan stond het plein helemaal vol. Het zag zwart van de mensen die allemaal wilden weten of ze een prijs hadden. Dat hebben we toch 17 jaar gedaan. Zakelijke contacten met de gemeente en reclameacties voor de consumenten.”
In de jaren ‘80 moest de markt tijdelijk worden verplaatst.
“Op een gegeven moment moest het Raadhuisplein een vernieuwing ondergaan. De markt moest verplaatst worden. Dat gaf onrust. Marktkooplieden zijn kleine ondernemers, maar ze komen allemaal voor de centen. Een goede plek en goede collega’s naast je, leveren meer opbrengst op. Dus die verhuizing was spannend. Het verliep vloeiend uiteindelijk. De marktcommissie is naar de wethouder gegaan. Na diverse overleg heeft de gemeente ons, gesteund door de Bond van Marktkooplieden, zelf laten beslissen over de indeling van de markt. Er zit veel theorie achter, die is gebaseerd op de praktijk. Zo is onder andere een groentekraam een trekker.
Je bent er elke week. Weer of geen weer. De moraal was, je moet er naartoe want de mensen rekenen op jou. Het draait om de binding met de consument. Juist in de winter, want wol is een winterartikel. Dan kleed je je warm aan. En toen had je echt koude winters. Sommige kooplieden bleven weg als het te koud was. Op een dag met veel sneeuw stonden we met vier kramen te verkopen. Dat is vechtlust. En dan na afloop trots dat je toch wat had omgezet.”
“Je had een hele sterke band met je collega’s. Je zag ze elke week, soms vaker.”
Na al die jaren op de markt heeft Willem Boon leuke anekdotes te vertellen.
“Je mocht altijd pas gaan verkopen om 12 uur. Dus tijdens het uitpakken zat ik even gezellig op de kraam met wat collega’s, met een dienblad koffie van de Pico. De jongen van de patatwagen stapte uit. Hij was aan de voorkant van de wagen bezig. Hij had altijd grote plastic tonnen met mayonaise en ging op zo’n ton staan om iets op te hangen. Maar hij zakte door de ton en stond tot aan zijn enkels in de mayonaise. We konden niets voor hem doen, natuurlijk. Alleen maar lachen.
Je had een hele sterke band met je collega’s. Je zag ze elke week, soms vaker. In Rozenburg stond ik met deze, op andere dagen stond ik ergens anders met andere collega’s. Omdat je elkaar elke week op dezelfde dag ziet, krijg je toch een band. Kooplieden kwamen hier van heinde en verre om te verkopen. Ik heb zelf weinig kilometers hoeven rijden om mijn brood te verdienen. Maasluis, Spijkenisse, Hoogvliet. Alles in de buurt.”
Er waren ook minder leuke herinneringen.
“We waren al aan het inpakken. Dan rijd je met je auto achteruit en zet je die voor je kraam. Ik had mijn aanhanger al aangekoppeld. Er stond een visboer met zijn vader. Die was al in de 70. Hij stond met zijn rug naar de auto’s om het zeil van hun kraam op te vouwen. Ze stonden dwars op de weg. Ik stond klaar om weg te rijden, maar wachtte even op het opvouwen. De oude baas deed een paar stappen naar voren en zwaaide dat ik mocht gaan. Ik reed voorbij.
Ineens hoorde ik gegil. Ik keek om. Die oude baas was na mijn auto al terug gestapt en werd door de triangel voor mijn aanhanger tegen de straat gedrukt. Dan stap je uit en loop je naar achteren met de angst in je lichaam. Hij lag precies tussen de wielen van de aanhanger. Hij mankeerde niks. Alleen de schrik. Ze hebben hem overeind gezet en zijn een borreltje voor hem gaan halen. Ik stond ook te hijgen van schrik. Daarna kwam ik thuis. Ik parkeerde en liep de tuin in. Zoals altijd. Mijn vrouw stond in de keuken en zag me aankomen. Zoals altijd. Maar dit keer liep ze naar de deur en vroeg: ‘Wat is er gebeurd?’ Ze zag de schrik aan mijn lichaamstaal.”
Willem Boon is ook voorzitter geweest van de Historische Vereniging Oud Rozenburg.
“Dan kwam je in de Oudheidskamer. Daar stonden de oude Rozenburgers verhalen te vertellen over hoe het vroeger was. Dan hadden ze de grootste schik. Daar stond ik bij als groentje. Ik proefde de sfeer. En daaruit is mijn gedachte gekomen: over twintig jaar is er niemand meer die de markt gekend heeft zoals die is geweest in die tijd. Het was een gouden tijd. Je moet de markt zien in de context van de groeigemeente. Dat was uniek in Nederland.”
0 reacties