Vanja in gesprek met Heidi Wehrmann Krieger – Schönauer
Heidi Wehrmann Krieger – Schönauer is geboren en getogen Rozenburgse. Nou ja, eigenlijk vond de geboorte zelf in het Dijkzigt ziekenhuis plaats. Ze groeide op in de Piet Heinstraat in een gezin met een oudere broer, met het syndroom van down. Dit zorgde ervoor dat Heidi al vroeg zelfstandig moest worden. Dat en meer heeft ervoor gezorgd dat ze de sterke vrouw geworden is die ze nu is. Ze werkt als Site Manager op de Maasvlakte, houdt haar gezin draaiende en is voorzitter van gym- en dansvereniging Excelsior. Vanja Beukelman-Pavlovic nodigde haar uit voor een gesprek, om het verhaal van Heidi te ontdekken.
“Ook al ben ik in het Dijkzigt ziekenhuis geboren, voel ik me echt geboren en getogen Rozenburgse”, zegt Heidi. “Ik ben opgegroeid in de Piet Heinstraat. Ik woonde daar samen met mijn vader, moeder en oudere broer. Mijn moeder was Nederlands en mijn vader kwam uit Oostenrijk. Hij is ook altijd Oostenrijker gebleven. Dus hij moest iedere paar jaar naar de vreemdelingendienst om zijn verblijfsvergunning weer te verlengen. Hij was trots op zijn afkomst, daarom wilde hij dit zo. Ik heb dat altijd heel erg bewonderd. Gevolg daarvan is dat ik en zelfs mijn dochter ook het Oostenrijkse staatsburgerschap hebben, ook al zijn we in Nederland geboren.”
Was de Oostenrijkse cultuur dan ook onderdeel in het dagelijks leven?
“Jazeker, mijn vader heeft de Oostenrijkse cultuur altijd omarmd. En mijn moeder trouwens ook. In de zin van koken bijvoorbeeld. Ze kookte vaak zoals in Oostenrijk en maakte graag gerechten voor mijn vader. En de manier waarop we feesten vierden, altijd met een Oostenrijks tintje. Wij zijn daar echt mee opgegroeid.”
“In een dorp waar weinig busverkeer was en geen treinverbindingen, leefde je dan erg geïsoleerd.”
Hebben je ouders elkaar ook in Oostenrijk leren kennen?
“Dat is een heel traditioneel verhaal. Ze hebben elkaar leren kennen in Oostenrijk inderdaad, op ski-vakantie. Mijn moeder ging met haar zus en een vriendin op vakantie. En in die vakantie zijn ze alle drie verliefd geworden op mannen uit het dorp waar ze verbleven. Uiteindelijk zijn ze ook alle drie met die mannen getrouwd, hebben alle drie hun eerst kind daar gekregen en dat was bij allemaal een zoon. Daarna zijn ze allemaal toch naar Nederland gegaan, want de dames hadden heimwee. In de bergen wonen is mooi, maar toen kon je nog acht maanden ingesneeuwd raken. In een dorp waar weinig busverkeer was en geen treinverbindingen, leefde je dan erg geïsoleerd.”
En hoe zijn ze in Rozenburg terecht gekomen?
“Mijn tante woonde daar toen, in de Wilhelminastraat. Ze zijn een tijdje bij haar ingetrokken, totdat ons huis in de Piet Heinstraat vrijkwam. De vriendin van mijn moeder vond een huis in de Wilhelminastraat. Zo woonden ze ook in Nederland alle drie dicht bij elkaar. Voor de mannen was dat fijn, ze kenden elkaar goed en zo hadden ze ook steun aan elkaar. De mannen hebben zich laten omscholen. Mijn vader werkte in de mijnbouw, dat was zwaar werk en erg belastend voor de longen. Hij was er niet rauwig onder om ander werk te zoeken. Mijn oom werkte in Oostenrijk als skileraar. Hier zijn ze bij Verolme gaan werken en dat hebben ze jaren gedaan. Mijn oom moest eruit bij een reorganisatie en mijn vader en zijn vriend hebben daar tot aan hun pensioen gewerkt. Mijn vader is uiteindelijk specialistische lasser geworden. Hij moest dan vaak werken in hele nauwe ruimtes of in een dubbele bodem van een schip. Omdat hij in de mijn had gewerkt, was hij wel gewend om zo opgesloten te zitten, dus dat kon hij goed.”
Had jouw vader heimwee naar Oostenrijk?
“De heimwee die hij had, was naar zijn familie. Nederland vond hij heel mooi en hij was gek op water en dat hebben we hier natuurlijk overal; de Waterweg, het strand, het Brielse meer. Hij ging overal op de fiets naartoe, want hij had geen rijbewijs. Hij vond dat een enorme vrijheid. Ook hield hij erg van vissen, dat deed hij op de Boulevard, en natuurlijk lekker kleppen met de andere mannen die daar stonden te vissen. Hij ging twee keer per jaar op vakantie naar Oostenrijk, op familiebezoek. De familie woonden in twee verschillende provincies en de tijd werd eerlijk tussen hen verdeeld. Later deden we dat met ons gezin ook. Dan gingen we met de trein of bus, in zo’n 13 uur was je er dan.”
Wat merkte jij er thuis van, dat je vader uit Oostenrijk kwam?
“Niet zoveel hoor. Mijn vader sprak altijd Nederlands thuis. Wel stond er vaak de Duitse televisie of radio aan. Hij zei altijd: ‘ik houd van communiceren en communiceren moet je doen in de taal waar de mensen wonen, dus ik ga het leren.’ En dat heeft hij ook gedaan. Spreken kon hij goed, maar schrijven niet. Dus als hij iets op een briefje schreef, dan was dat in het Duits.
Zelf voel ik me ook een beetje Oostenrijks. Ik vind het een hele lieflijke en vriendelijke cultuur. Het tempo daar is net wat rustiger. De natuur is er prachtig, het ruikt er heerlijk en je kunt tijdens een wandeling in het woud zomaar wat drinken uit een beekje. Dat vind ik heel bijzonder. Mensen zijn heel vriendelijk en makkelijk benaderbaar en zo gastvrij, een bbq bij de buren groeit zomaar uit tot een buurtfeestje.”
En wat vind jij van de Nederlandse cultuur?
“Net als mijn vader houd ik erg van water, dus Rozenburg en de omgeving is voor mij een fijne plek om te wonen. Ook ik ben vaak te vinden aan het Brielse meer of op de Boulevard. En de bloemen hier vind ik prachtig, vooral de tulp. In deze tijd kun je daar extra van genieten, velden vol zijn er te zien. In onze voortuin plant ik elk jaar weer een nieuwe soort erbij en dat geeft in het voorjaar zo’n mooi gezicht. Verder vind ik de opleidingsmogelijkheden en de dingen die je kunt leren in Nederland iets makkelijker toegankelijk. Verder ben je hier sneller in verbinding met andere dorpen en steden. De afstanden zijn hier ook kleiner. En in Nederland is er meer aandacht voor vreemde talen en de blik meer gericht op de rest van de wereld. Dat vind ik mooi.”
Je hebt ook een oudere broer. Hoe was het om samen in Rozenburg op te groeien?
“Mijn broer is geboren met het syndroom van down. Dat was eerlijk gezegd wel uitdagend. Ik ben al heel vroeg volwassen geworden. Ik heb heel vroeg geleerd om mijn eigen beslissingen te nemen. En ik voelde me altijd wel in de schaduw staan. Voor mijn gevoel was altijd alles wat we als gezin ondernamen afhankelijk van de medewerking van mijn broer. We konden nooit spontaan iets doen, want dat paste niet in het stramien waarin hij leefde en waar wij dus als gezin in leefde. De les die ik als kind leerde was ‘hij eerst en dan ik’.”
“Door alles wat ik heb meegemaakt, ben geworden wie ik nu ben.”
Heeft dat verder nog invloed op jou gehad?
“Toen ik 15 was werd ik er boos om en werd ik ook wat rebelser, zonder echt uit de band te springen hoor. Op dat moment ontmoette ik mijn man Ruben. Hij begreep hoe ik me voelde en was er voor mij. En ook door zijn familie werd ik meteen opgenomen. Ik vond het heel fijn en gezellig daar. Dus ik was, in die periode, eigenlijk al heel snel meer bij die familie betrokken dan bij die van mezelf. Later, toen ik ouder werd, snapte ik dat mijn ouders gewoon blij waren dat hun tweede kind zichzelf kon bedruipen. Daar hoefden zij zich geen zorgen om te maken. Ondanks alles kan ik wel zeggen; door alles wat ik heb meegemaakt, ben geworden wie ik nu ben. Dus ik ben blij met al deze ervaringen.”
En wie ben jij dan vandaag? Wie is Heidi nu?
“Ik vind mezelf een sterke vrouw. Ik wil niet zeggen geheel onafhankelijk, want dat is ook niet zo. Ik vind het fijn om in ieder geval rugdekking te hebben op het moment dat ik zelf even opzij moet stappen. Ook ben ik heel leergierig en ik ben altijd op zoek naar manieren om mensen te helpen en dat doe ik soms zelfs een beetje te veel. Achteraf zegt mijn man weleens dat ik wat meer tijd in mijn gezin mag steken dan in anderen.”
En je hebt ook een dochter, toch? Hoe hebben jullie haar opgevoed?
“Klopt, dat is Josefine, ze is nu 17 jaar. Zij doet de opleiding hospitality & leisure, dus ze is bezig met het entertainment van vakantieparken en het hotelwezen. Ze is heel geïnteresseerd en lijkt daarin erg op mijn vader. Mijn vader was een heel erg ontwikkeld man met een heel breed interessegebied. Het is leuk om dat in haar terug te zien. Ze wil ook graag veel reizen en talen leren kennen. Ze heeft er ook aanleg voor, op 4-jarige leeftijd leerde ze zichzelf Engels spreken. Verder houdt ze ook veel van de Griekse mythologie.
Ruben en ik voelden allebei de behoefte om onze dochter op de eerste plek te zetten, dat hebben we dus altijd gedaan en doen we eigenlijk nog steeds. We zijn allebei vier dagen gaan werken, dus we konden ook meehelpen op school, schoolreisjes en met sportclubjes. Daardoor hebben we alles van haar kindertijd heel bewust meegemaakt. En dat was ook echt onze bedoeling. En mijn ouders kregen ruimte om te helpen met haar opvoeding, zo konden ze voor haar dingen doen, die ze voor mij niet hebben kunnen doen. Wij zijn gezegend met een hele lieve dochter en hebben nooit echt veel uitdagingen met haar. Ook nu in de pubertijd valt dat erg mee. Ik heb haar uitgelegd wat haar te wachten kon staan en dat heeft ze ter harte genomen. Soms heeft ze even een momentje voor zichzelf nodig en trekt ze zich even terug en dan laten we haar ook even. Voor ons werkt dit goed.”
“Iedereen is wel ergens onzeker over, laat dat niet een drempel zijn.”
Je bent ook een sportliefhebber, toch?
“Ja, dat ben ik inderdaad. Op mijn 9e ben ik met jazzdans gestart bij Excelsior en daar zit ik nog steeds. Op een playbackshow zag ik twee meisjes dansen en toen dacht ik; dat vind ik mooi. In die muziek en die droomwereld die ik af en toe zocht om te verwerken wat er om mij heen gebeurde, daar kon ik me helemaal in uitleven. En dat is altijd zo gebleven. Dus het is even een moment om je hoofd leeg te maken, puur naar tekst te luisteren of naar melodie te luisteren, je lichaam daarin mee te laten gaan en dat je dat dan ook nog in staat kan zijn om een gevoel of een emotie over te brengen op andere mensen tijdens een optreden of dat soort dingen. Ja, dat vind ik wel een hele waardevolle eigenschap van zoiets.
En eigenlijk heb ik daar ook body-positiviteit ervaren. Ik heb altijd een maatje meer gehad. En dan stond ik daar tussen al die andere, veel slankere, meiden. En dan hoor ik na een optreden zeggen, zo die meid is goed hè. En dan hadden ze het over mij. Ik zou ook jonge meiden die graag willen gaan dansen, maar dat niet durven omdat ze een maatje meer hebben, willen aanraden om het gewoon te gaan doen. Iedereen is wel ergens onzeker over, laat dat niet een drempel zijn. Een groep vormt sowieso een groep. Ik heb er een hele hechte vriendinnen groep aan overgehouden, we gaan nog steeds met elkaar om.”
Ben je ook nog op andere vlakken actief binnen Excelsior?
“Als jeugdlid heb ik ook een tijdje lesgegeven aan jonge kinderen. Dat heb ik ongeveer twee jaar gedaan, samen met een vriendin. En later, toen ik 40 was, ben ik bestuurslid geworden. Er kwam een noodkreet vanuit de vereniging, ze hadden bestuursleden nodig, het lukte hen niet verder te komen op dat moment. Mijn moeder zat vroeger ook altijd in besturen en dergelijke, dus toen heb ik de stap ook maar eens genomen. Ik heb gezegd wat ik de vereniging kon brengen en werd toen benoemd tot voorzitter en dat ben ik nu nog steeds. De afgelopen 10 jaar zijn ook echt niet altijd makkelijk geweest. Maar goed, om in glorietijden aan het hoofd ergens van te staan, dat is eigenlijk geen kunst, hè. Je moet het durven als het niet goed gaat, dan moet je er staan.”
Hoe zit het met het verenigingsleven op Rozenburg? En zie je verschil met hoe dat vroeger was?
“Ja, daar zie ik een groot verschil in. Je merkt gewoon dat de maatschappij is veranderd. Dus van een verenigingsgevoel, het gevoel om ergens bij te horen of dat vanuit het gezin, van vader op zoon of moeder op dochter, automatisch in zo’n vereniging instromen, dat is niet meer zo. Het wordt meer als een bedrijf gezien. Dus je kunt het zien als mensen die nu een dienst afnemen en daar betalen ze lidmaatschapsgeld voor. Ze willen verder niet te veel ‘gedoe’. Dus wat we nog wel voelen is dat mensen, als je ze vraagt, wel graag willen helpen bij iets opbouwen, of bij een evenement willen helpen. Maar een structurele taak zoals een bestuurstaak, daar vind je bijna niemand voor. En dat is in Rozenburg bij veel verenigingen een groot probleem. Daarnaast merk je dat kinderen grilliger zijn in hun sportbehoeften. Dat is niet verkeerd hoor, maar doordat je maar kort bij een vereniging aangesloten bent is de binding met de vereniging veel minder. Dat familiegevoel dat je vroeger had op een vereniging, dat is er nu eigenlijk niet meer.”
“Je hoeft niet bang te zijn voor Rotterdam, Rotterdam kan je mogelijkheden bieden.”
Is er ook aandacht vanuit Rotterdam voor de sportverenigingen op Rozenburg?
“Zeker. We hebben hier een sportcoach vanuit Rotterdam Sportsupport die verenigingen helpt bij bestuursvragen en verenigingszaken. Af en toe wordt er een avond georganiseerd waarbij alle verenigingen uit Rozenburg kunnen aansluiten en waar we dan met elkaar kunnen praten over de gezamenlijke problemen die we ervaren. En zo ben ik zelf ook aangesloten bij clubs in Rotterdam, die ook voor dezelfde uitdagingen staan. Zo kun je elkaar toch vaak een helpende hand geven. Al is het maar een advies hoe je met bepaalde dingen om kan gaan. Je hoeft niet bang te zijn voor Rotterdam, Rotterdam kan je mogelijkheden bieden. Maar je moet even openstaan voor dialoog. En je moet even vertellen waar je voor staat, dan komen daar vaak hele interessante samenwerkingsverbanden uit. Voor Rozenburg heb ik nog wel een toekomstvisie op het verenigingsleven. Ik denk dat het goed is als de verenigingen meer gaan samenwerken. Misschien wel met één overkoepelende vereniging, zodat je vrijwilligers en bestuursleden kunt delen en evenementen, zoals een kamp, samen kunt organiseren. Natuurlijk wel met het behoud van de karakters van de individuele verenigingen.”
Heb jij tot slot nog een wens of missie voor het Rozenburgse verenigingsleven?
“Ik heb wel een missie om de sportzaken in Rozenburg beter georganiseerd te krijgen. En dat zoveel mogelijk kinderen mee kunnen doen aan sporten. Er wonen best wat mensen met lage inkomens op ons dorp, veel mensen moeten terugvallen op bijvoorbeeld het jeugdsportfonds. Ik zou graag zien dat sport toegankelijker is voor alle kinderen. Ik heb ook nog wel een droom om een evenement te organiseren waarbij je eigenlijk de tegenhanger bent van jeugdland en dan in de winter. Ik zie het al voor me, allemaal blije gezichtjes op een prachtig winterfestijn.”
0 reacties